Het Boekenweekgeschenk van 1950 heette De zaak Beukenoot. De CPNB had Nederlandse schrijvers gevraagd een verhaal in te zenden. Bij publicatie was het aan de lezers om uit de lijst met namen achter in het boekje de juiste auteur te kiezen. Slechts 427 van de 16.400 inzenders raadden het goed: de ... Meer
Het Boekenweekgeschenk van 1950 heette De zaak Beukenoot. De CPNB had Nederlandse schrijvers gevraagd een verhaal in te zenden. Bij publicatie was het aan de lezers om uit de lijst met namen achter in het boekje de juiste auteur te kiezen. Slechts 427 van de 16.400 inzenders raadden het goed: de auteur was niet W.F. Hermans, niet Johan Fabricius, maar Marianne Philips. Ze schreef hier voor de tweede keer in de geschiedenis van het CPNB het Boekenweekgeschenk.
In De zaak Beukenoot volgen we de hoofdpersoon Noldus Beukenoot, die de kost verdient met het maken van schilderijtjes die hij langs de deuren verkoopt. Op een natte novembermorgen ontmoet hij bij toeval zijn oude, welgestelde, jeugdvriendin Jopie. In ruil voor een schilderij overhandigt ze hem meer geld dan hij in tijden heeft gezien. Onderweg naar huis, na een aantal glazen cognac, komt hij langs een etalage met daar, zou het, Jopie? Wat er daarna gebeurt, herinnert hij zich amper, maar door de aanklager wordt hij beticht van diefstal met braak. Het vonnis: tien maanden celstraf. Noldus kan zichzelf niet verdedigen; hoe leg je uit dat je beschonken was en de etalagepop aanzag voor een voormalige geliefde?
‘Als fouten in de rechtspleging eenmaal onherstelbaar zijn, moeten ze niet openbaar worden gemaakt’, laat Philips de president van de rechtbank zeggen. Met De zaak Beukenoot doet ze een literaire aanval op de klassenjustitie in de Nederlandse rechtspraak, en deze frisse, psychologische novelle blijkt na meer dan vijftig jaar nog altijd actueel.