Anna Gmeyner (Wenen, 1902 – New York, 1991) komt uit een intellectuele Joodse familie en was op haar zesde al een door de buurt bewonderd verhalenverteller. In 1924 emigreerde ze met haar man, een bioloog, naar Edinburgh, en schreef daar haar eerste toneelstuk. Na haar echtscheiding vertrok ze naar Berlijn, en werd daar een gewaardeerd toneelschrijfster. In 1933 vluchtte Gmeyner naar Parijs, waar ze met Bertolt Brecht en W.G. Pabst aan filmprojecten werkte voordat ze met haar tweede man, de Russisch-Joodse filosoof Jascha Morduch, naar Londen verhuisde. Tijdens de oorlogsjaren werkte ze in Berkshire aan haar tweede roman, Café du Dome (1941), en aan diverse filmscripts. De laatste jaren van haar leven woonde ze in New York.