A.F. van Ravesteijn (Den Haag, 1923 - Den Haag, 2020) werkte na zijn schooltijd als administratief medewerker bij een drukkerij in Den Haag, tot hij eind 1942 een van de velen jongeren was die verplicht in de Arbeitseinsatz tewerk werden gesteld in Duitsland. Hij moet naar Hamburg, maar stapt onderweg tijdens een luchtaanval uit de trein en komt tenslotte terecht in Gelsenkirchen. Hij wordt daar ingezet als administratief medewerker in een kamp voor Russische krijgsgevangenen die in de kolenmijnen tewerk werden gesteld. Hij geniet tijdens het werk enige vrijheid, maakt daar ook gebruik van en belandt voor vijf weken in een cel. Het grootste dilemma voor de jonge man: wie kan je vertrouwen en wie niet, wat zijn de motieven van iemand die je helpt – er zijn Duitsers en Duitsers, goede, onverschillige en slechte.
Na de bevrijding wordt hij door de Britten gevraagd om te blijven, omdat hij alles over de organisatie van de Duitse mijnbouw in het Ruhrgebied weet. Eind jaren veertig keert hij terug naar Nederland en wordt leraar Duits, de taal en die hij tot de dag van vandaag foutloos en accentvrij beheerst. Tijdens zijn tijd als dwangarbeider hield hij geen dagboek bij, Herr Rabenstein schreef hij vanaf 2004 volledig uit zijn herinnering. Ook omdat over de vele duizenden Nederlanders im Arbeitseinsatz weinig bekend is, is A.F. van Ravesteijns bericht een uniek document en een bijzonder boeiend lectuur.